Een huis vol katten en honden

Verhalen van vier kraamverzorgsters

Zet vier kraamverzorgsters bij elkaar en de verhalen barsten los. Want Dieneke, Nelleke, Henrike en Esther zijn kraamverzorgster met hart en ziel. ”Het werk is verslavend.”

Dit artikel verscheen eerder in Terdege (13 november 2019) tekst: Jacomijn Ariakhah | beeld: Tineke van der Eems

De RST’ers onder de vier kraamverzorgsters kennen elkaar al, van jaren geleden. Een enthousiaste begroeting volgt. De reformatorische kraamzorgwereld is klein. „We kennen elkaar nog van de tijd dat BKG-kraamzorg nog bestond”, zegt Esther. Dieneke: „We droegen toen van die witte jurken.” Esther lacht. „Die zouden nu antiek zijn.” Dieneke: „En nog eerder droegen alle kraamverzorgsters een bruin uniform met een wit schort en losse witte kragen, weet je nog?”

De vier kraamverzorgsters zijn uit allerlei plaatsen bij elkaar gekomen. Esther en Henrike –moeder en dochter– komen uit Ouderkerk aan den IJssel, Nelleke uit Streefkerk en Dieneke uit Veenendaal. De vier reageren samen op een aantal stellingen over kraamzorg.

Een rommelig huis is een rommelige kraamtijd.

Esther: „Eigenlijk doet een rommelig huis er niet toe, maar toch moet ik me soms wel even verbijten bij de aanblik van een huis.” Nelleke: „Dan wordt er opengedaan en zie je bijvoorbeeld drie grote langharige honden en een kapotte deurmat. Ik moet dan wel even zuchten.” Esther: „Ik had eens een huis met tien honden en tien katten.” Dieneke: „Maar dat maken we in verhouding met andere kraamzorginstellingen niet zo vaak mee.”

Henrike: „Ik heb een keer gehad dat ik in mijn stage door een collega werd gevraagd om te komen helpen. Die zag er niet meer doorheen. Het aanrecht stond vol met vaat, het keukenraam was zo vies dat je er niet meer doorheen kon kijken, de commode lag bezaaid met kleren. Maar uiteindelijk heeft ze het daar toch prima gehad.”

Esther: „Ik vroeg eens aan een kraamvrouw: Waar moet ik de Tshirts neerleggen? Op de stapel links in die en die kledingkast, was het antwoord. Doe ik de deur open, zie ik alleen maar één grote berg. Oké, op de berg dus. En ik heb een keer meegemaakt dat mensen uit de kerk vlak voor mijn komst zeven vuilniszakken met was hadden opgehaald bij een jong stel. Dan denk ik: Gelukkig, dat is mij bespaard gebleven.”

Dieneke: „Zulke klanten overzien het huishouden vaak niet en hebben zelf niet zo veel last van de rommel.” Henrike: „Dan kun je beter ook niet al te veel poetsen, want dan geef je de mensen het gevoel dat het vies is en je even een grote schoonmaak gaat houden.”

Ik heb altijd al kraamverzorgster willen worden.

Esther knikt beslist. Nelleke: „Ik had altijd al iets met kinderen. Maar mijn buurmeisje heeft me warm gemaakt voor het beroep van kraamverzorgster, zij was het namelijk ook.” Dieneke: „Mijn tante was kraamverzorgster. Ik heb nooit hoeven solliciteren. Op mijn 17e kreeg ik een brief waarin me gevraagd werd of ik nog steeds in de kraam wilde. Dat was alles.” Henrike: „Ik zei als kind al dat ik het wilde. Je kon mij helemaal blij maken als ik een baby mocht vasthouden of in bad mocht doen.

Als kind al kon je mij helemaal blij maken als ik een baby mocht vasthouden of in bad mocht doen.

Dat komt niet per se door de verhalen van mijn moeder. Het zat er denk ik altijd al in, want mijn zus heeft het helemaal niet.” Esther: „Die vraagt mij gerust of ik bij de verschoning van haar nichtje wil helpen.”

Henrike: „Mij maakt een poepluier echt niet uit. Soms denken vaders dat ze je te grazen nemen door een kind met een vieze luier bij mij te droppen, maar dat is dus niet zo.” Esther, lachend: „Voor ouders is dat vaak lastiger dan voor ons. Soms kom je als kraamverzorgster ’s ochtends ergens binnen en zit de ontlasting op het behang.”

Vroeger was kraamzorg beter.

Dieneke: „Ik vind wel dat er veel veranderd is. Kijk alleen al naar het aantal uren dat je bij een gezin mag werken. Vroeger kregen mensen tien dagen lang kraamzorg, acht uur per dag. De zuster verving de moeder: deed de kinderen in bad, ruimde op, kookte en noem maar op. De vaders waren aan het werk en de moeders hadden vijf dagen lang volledig bedrust. Zelfs even douchen was er niet bij; ze werden op bed gewassen. Dat kun je je nu niet meer voorstellen.”

Nelleke: „Het huishouden was toen net zo belangrijk als de zorg voor moeder en kind. Nu wordt er veel meer nadruk op dat laatste gelegd.” Esther: „Wat ik ook merk, is dat jonge ouders tegenwoordig veel onzekerder zijn dan vroeger. Over borstvoeding bijvoorbeeld. Vaak hoor ik: Heeft het kindje nu genoeg? Ja hoor, zeg ik dan, het is tevreden. En als het nu gaat huilen? Maar het huilt niet. Maar hoe kan ik nu zeker weten of het genoeg heeft?”

Dieneke: „Soms zitten ouders in zak en as door iets wat op een echo geconstateerd is, terwijl er ook niets aan de hand kan zijn. Natuurlijk is het fijn dat al die onderzoeksmogelijkheden er tegenwoordig zijn, maar er is dan geen sprake meer van onbezorgd zwanger zijn. Ik moet denken aan de tekst: „Wie wetenschap vermeerdert, vermeerdert smart.””

Nelleke: „Vroeger werden we meer gezien als een autoriteit op ons vakgebied. We waren de zusters en wisten alles. Tegenwoordig weten mensen zelf al veel doordat ze van alles op internet hebben gelezen. Het scheelt dat ik al wat ouder ben, daardoor nemen ze toch dingen van mij aan. Als je jonger bent, moet je je nu veel meer bewijzen dan vroeger.” Henrike knikt. „Dan vragen ze hoe lang ik dit werk al doe. Als ik zeg dat het ruim drie jaar is, zijn ze wat gerustgesteld.”

Dieneke: „Ook zie je vaker dan vroeger gezinnen uit het buitenland. Ik had eens een vluchtelingengezin uit Birma. Dat vertoonde nog steeds vluchtgedrag. Elke morgen lagen hun dekens opgevouwen alsof ze klaar waren om te vertrekken. De man zat in de keuken op de grond in kleermakerszit in een kommetje kruiden te vermalen. En een stel uit Polen. De vrouw sprak Engels noch Nederlands, waarop ik op een gegeven moment maar mijn aangetrouwde Poolse nicht heb meegenomen om voor ons te vertalen.”

Esther: „Ik heb tegen de organisatie gezegd: Je mag me overal inzetten. Bij grote gezinnen of ouders met kinderen die gedragsproblemen hebben. Maar gezinnen van andere culturen hebben niet mijn voorkeur. Die kennen het begrip kraamverzorgster van huis uit niet en behandelen je als gast. Ik vind dat best lastig.” Dieneke: „Ik vind gezinnen uit andere culturen juist erg interessant. Het mooie is dat voeden daar vaak vanzelf gaat. Vrouwen maken er helemaal geen punt van.”

Een goede kraamverzorgster heeft een klik met de kraamvrouw.

Dieneke: „Dat is zeker van belang. Is de klik er niet, dan neemt de kraamvrouw ook niet zo makkelijk iets van je aan.” Esther: „Maar het komt niet zo vaak voor dat er echt geen klik is. Onze kerntaak is in elk gezin zo cliëntgericht mogelijk werken, goede zorg bieden aan moeder en baby. Met daarnaast huishoudelijke taken. Dan gaat het vaak goed.”

Henrike: „Een goede kraamverzorgster is een professionele kraamverzorgster, vind ik.” Nelleke: „Ik vraag me altijd af: Hoe kan ik deze mensen een fijne kraamtijd bezorgen? Als ik zie dat een kraamvrouw het echt meent als ze me bedankt, dan is het goed. Het geeft me een kick te weten dat ze bij mijn vertrek genoeg weten om zonder me te kunnen.” Er gaat niets boven een baan in de kraamzorg.

Als ik zie dat een kraamvrouw het echt meent als ze me bedankt, dan is het goed.

Nelleke: „De afwisseling is zo leuk. Iedere keer krijgen we een ander gezin en moeten we aanvoelen welke hulp ze het meest nodig hebben. Dat is telkens weer boeiend om te ontdekken.” Esther: „Je bent een heel belangrijke schakel in de kraamzorgtijd.” Nelleke: „Bij de geboorte van een eerste kindje staat het leven even volledig op de kop. Zo van: wat lief, maar help wat moet ik ermee?” Henrike: „En dan zijn de mensen blij dat om acht uur de bel gaat en jij voor de deur staat.”

Nelleke: „Het werk wordt nooit saai.” Esther: „Onze werkplek verandert doorlopend. Evenals de omstandigheden van het gezin waar we komen.” Dieneke: „Want er is niet altijd sprake van een blijde gebeurtenis. Ik had het een tijdje terug nog. Een kindje was met 29 weken overleden. Het lag opgebaard in huis. Heel indrukwekkend.” Nelleke: „Dat vergeet je nooit meer. En dan zijn ze zo blij met je zorg. Want ook deze vrouwen krijgen te maken met hormonen en volle borsten, terwijl er niet gevoed kan worden.” Henrike: „Ik heb het nog nooit meegemaakt. Het lijkt me heel wat om ervoor gebeld te worden.” Nelleke: „Dat blijft zo. Ik zie er nog altijd tegenop.”

Ik zie het gelijk als het niet goed gaat met een kindje.

Esther: „Ik had een keer een kindje met het syndroom van Down. De verloskundige had na de geboorte al iets gezien, maar nog niets gezegd. Ik merkte het de volgende dag. Zo’n kindje is slap, de spieren spannen niet aan. Ook dronk het niet goed. Ik heb het een halve dag aangekeken en toen de verloskundige kwam even onder vier ogen met haar gesproken. Ze vroeg me te vertellen wat ik constateerde en bevestigde mijn vermoeden. Toen zijn we samen de ouders gaan inlichten.”

Dieneke: „Ik moest een keer op de tweede dag voor een collega invallen. Toen voelde ik ook gelijk dat er iets met het kindje was.” Esther: „Als we iets vermoeden, mogen we niets tegen de kraamvrouw in kwestie zeggen. Dat moet een verloskundige doen, die is eindverantwoordelijke.” Nelleke: „Laatst had ik een kindje met een navelinfectie. Ik heb toen gelijk de verloskundige een foto van de navel gestuurd. Het kindje had een stafylokokbacterie, en dat kan heel gevaarlijk zijn.” Esther: „Dan wordt er wel handelend optreden van ons verwacht.”

Ik zou een boek kunnen schrijven over wat ik meemaak.

Dieneke: „Er zijn 101 dingen die je meemaakt en je bijblijven. Zoals die ene bevalling die net goed ging. Ik kom de man van het stel af en toe nog tegen. Dan kijken we elkaar aan en herinneren we ons weer hoe spannend het was. De moeder kon niet meer naar het ziekenhuis want het hoofdje was al geboren. Maar daarna stagneerde de bevalling, wat we ook probeerden.”

Nelleke: „Ook grappige uitspraken van kinderen blijven me bij. Zoals die van het jongetje dat voor het eerst zijn moeder borstvoeding zag geven. Hij riep verschrikt: „Mam, de baby eet jou op!” Daar moet ik altijd nog aan denken als ik een baby gretig zie drinken.” Esther: „Of een kind dat mij de baby in de tummytub zag doen, met mijn vingers rond zijn nekje ter ondersteuning. Het kind reageerde verontwaardigd naar zijn moeder: De zuster keelt hem!” Henrike: „Ik kwam eens in een gezin waar net de zevende was geboren en ben een puzzeltje met de kinderen gaan doen omdat de ouders nog niet terug waren uit het ziekenhuis. Die kinderen waren aangenaam verrast. „Niemand had ons verteld dat we een líéve zuster kregen.””

Dieneke: „Ik heb eens bij een vrouw gekraamd die psychische problemen had en boos werd om een kleinigheid. Ik ben toen maar af gaan wassen, al psalmen zingend, zoals ik wel vaker doe. Later kreeg ik te horen dat ze me opnieuw wilde. Ze vroeg om: „Die zuster die zo mooi oude psalmen zong.””

Ik denk nog lang niet aan stoppen.

Nelleke: „Het beroep is verslavend. Soms zeggen ze: Hoe lang moet je nog? Maar het is geen moeten. Ik hoop dat ik nog een poos mag.” Esther: „We hebben levenslang, maar dan op een positieve manier.” Dieneke: „Ik hoop dat ik het nog een tijdje mag blijven doen, want het is echt een superleuke baan.” Esther: „En toch is er een tekort aan kraamverzorgsters.” Nelleke: „De meeste meiden knappen af op de onregelmatige diensten en het huishoudelijke werk.” Esther: „Maar je leert ermee omgaan.” Nelleke: „En je bent weer vrij op momenten dat anderen werken.”